GHOSTWRITING
Wil je een boek schijven, maar weet je niet waar te beginnen? Purus legt haar oor te luister, en schrijft het voor jou. Door onze ervaring in poëzie en proza, zijn wij sterk in het creatieve verbeelden. Je wildste dromen zijn bij ons in goede handen.
Een leesfragment uit een roman waar Purus aan werkte:
Eduard staarde het kleine mannetje in de kopergroene ogen, die groener en groener werden tot ze leken op ongedetermineerde, tropische slangen. Hij wilde uithalen. De sensatie dat met zijn angsten en verlangens werd gespot voorgoed uit de wereld rammen. Zijn vuist de vrije teugel geven, terwijl zijn amygdala de macht over zijn hersenen greep.
‘Wij zijn hier’ hoorde hij het mannetje dat zijn gedachten blijkbaar raadde, ‘om jou als commissie te testen. Zo’n kritische houding naar je examinators is niet tactisch. Wij zijn niet de meest corrupte op de lijst, maar wat stroop hier en daar kan natuurlijk geen kwaad.’
Eduard balde zijn vuist maar op het moment dat hij wilde meppen, was al zijn woede verdwenen.
Het theater ook. Hij stond op een groot bedrijventerrein; een betonnen palazzo van productiviteit. Uit twee hoge schoorstenen in de verte kringelde zwarte rook. Er hing een verstikkende walm van plastic en steenkool. Op een parkeerterrein, in een hoekje, zat een gedaante die op een zwart doosje roffelde.
‘Meneer’ riep hij toen hij Eduard zag staan. ‘Ik poets uw schoenen voor een euro. Psychologisch advies kost twee euro vijftig. Maar op deze mooie dag wil ik er voor u twee van maken.’
Eduard voelde afkeer. Hij had van nature een hekel aan de zwervers, outcasts en bedelaars van deze wereld. Hij vermeed die het liefst, niet zozeer met een gevoel van schaamte, meer geagiteerd. Opgeven was iets lelijks, je kon er maar moeilijk langs heen kijken, het was een opdringerige zaak.
‘Nee bedankt’ riep hij. Hij probeerde in de omgeving waar hij stond een herkenningspunt te vinden. Was dit het bedrijventerrein aan de rand van de stad? De twee rokende schoorstenen leken hoger dan de pijpen die hij kende. Ook het parkeerterrein, en de panden waar af en toe een medewerker in en uit liep riepen geen enkele herkenning bij hem op.
‘Kunt u me zeggen waar ik ben?’ riep hij richting de vreemdeling.
‘Nee. Dat kan ik niet. Ik kan uw schoenen poetsen en u vertellen hoe uw innerlijke staat zich tot deze wereld verhoudt.’
‘Dat meent u niet. echt’
Eduard keek onwillekeurig naar zijn schoeisel. Het stof van theater De Realiteit lag er nog op. Ze hadden er wel eens beter uitgezien.
‘Een euro zei u?’
‘Inderdaad, meneer. U moet niet vergeten dat mooi schoeisel indruk maakt. U bent straks weer helemaal het heertje.’
‘Wat?’
‘Opgepimpt. Ik ben dan wel oud, maar ik kan me verstaanbaar maken. Mijn klanten zijn van alle leeftijden. Er komen hier ook jongeren met sneakers. Daar wrijf ik dan wat met een borsteltje overheen, maar u begrijpt dat ik mijn ambacht op die manier niet kwijt kan. Mooie schoenen, die zie je niet veel meer.’
Eduard liep op de gedaante af, die zijn doosje op de grond zette en haastig opende.
De schoenenpoetser haalde er wat gereedschap uit: een doek, een vegertje en een klein, donker potje. Hij draaide het open, haalde het vegertje er even doelgericht doorheen en zei:
‘Voet op mijn knie.’
Eduard volgde de instructie.
Misschien valt dit inderdaad wel mee, dacht hij, toen hij zag hoe de man zich nederig over zijn enkel boog.
De poetser leefde zich uit, borstelde, blies, veegde en poetste tot de linkerinstapper van Eduard zo glom dat hij de wolken erin kon zien.
‘Andere!’
Hij wisselde van voet en vroeg:
‘Maar u geeft ook advies?’
‘Als er vraag naar is, inderdaad.’
Eduard lachte.
‘De nood is soms hoog. U moet weten dat op een bedrijventerrein als dit de ziel een eenzame vogel is. Er wordt te weinig aandacht aan besteed. Een gat, in het hart en in de markt, welteverstaan.’
‘Wat zou u mij bijvoorbeeld aanraden?’
Eduard stelde die vraag niet uit nieuwsgierigheid. Hij wilde de wrijver ontmantelen. Uit de tent lokken. Het was zijn ego dat zich roerde.
De schoenenman keek op, en hij zag dat hij ingevallen wangen had waar witte stoppels in groeiden. Zijn huidskleur was donker, een soort mokka-achtig bruin, alsof hij regelmatig op vakantie ging.
‘Ik raad niets aan, meneer’ zei hij toen. ‘Ik zeg wat ik zie. En als u het wilt weten, dat is bij u nogal wat.’
Eduard grijnsde. ‘Dat zal best. Ik heb een rijk ontwikkelde binnenwereld.’
‘Dat is waar’ beaamde de schoenenpoetser. ‘Al zitten er flink wat oneffenheden in.’
‘U bedoelt?’
‘Het is niet dat er iets ontbreekt. Het is meer dat u voortdurend aan het toetsen bent. Dat slaat gaten, u kunt uw tijd maar één keer besteden. Begrijp dat goed.’
‘U praat nu echt in raadselen.’
Zie je wel, dacht hij. Een kwakzalver, een verdwaalde ziel in de betonnen jungle